Deutsche Bank onderuit in renteswap zaak

Deutsche Bank onderuit in renteswap zaak

Op 20 maart 2013 wees de rechtbank Noord Nederland (Deutsche Bank/FMA, LJN: BZ5002) een baanbrekend vonnis over een renteswap. De bank kreeg voor het grootste deel ongelijk. Deze uitspraak ging met name over twee veelvuldig gehoorde klachten: (1) Mag de bank de renteopslag verhogen? en (2) Moet de bank de klant bij een vervroegde gedeeltelijke aflossing wijzen op de gevolgen voor de renteswap. Hieronder volgt een samenvatting van het vonnis.

Een accountantskantoor liet een nieuw kantoorpand bouwen en richtte daarvoor FMA B.V. op. Met ABN AMRO (de rechtsvoorganger van Deutsche Bank) werd in mei 2005 een overeenkomst van geldlening gesloten. Het betrof een roll over lening tegen variabele lening (euribor) met een individuele opslag van 0,80%. In september 2005 werd een renteswap afgesloten voor (nagenoeg) dezelfde hoofdsom. De vaste rente voor deze renteswap bedroeg 4,1%.

In november 2007 stelde de bank aan FMA voor om € 100.000 vervroegd af te lossen. FMA deed dat en de aflossing werd in mindering gebracht op de lening. Het bedrag van de renteswap werd echter niet verminderd, waardoor een overhedge ontstond van € 100.000.
Begin 2010 ontstond hierover een discussie tussen de bank en FMA. De bank was bereid een gedeelte van de hierdoor ontstane schade, bestaande uit de teveel betaalde rente en de kosten voor het gedeeltelijk beëindigen (unwinden) van de renteswap, te vergoeden, maar partijen kwamen niet tot overeenstemming.

Tegelijkertijd liet de bank weten dat vanwege de kapitaaleisen van Basel II de individuele opslag verhoogd zou worden van oorspronkelijk 0,80% naar 2,25%. Ook hierover ontstond discussie.
Omdat partijen het niet eens konden worden, besloot FMA om de relatie met de bank te beëindigen. De euriborlening werd afgelost en de renteswap beëindigd. Daarop vorderde de bank van FMA betaling van de negatieve waarde van de swap.

FMA voerde onder meer aan dat de renteswap en de euriborlening als één geheel beschouwd moeten worden, zodat de bank de individuele opslag niet had mogen verhogen. Dit verweer slaagde. De rechtbank was het met FMA eens dat sprake is van zodanig samenhangende contracten, dat de euriborlening niet los beoordeeld kon worden van de daarmee samenhangende renteswap. Het was de bedoelding van partijen dat (een deel van) de verschuldigde rente in zoverre vast kwam te liggen dat FMA op basis van de swaptransactie en onafhankelijk van de marktrente, netto een gefixeerd percentage van 4,1% diende te betalen als vergoeding voor de euriborleningen. FMA wilde voor haar lening een vaste rente en de bank vulde die wens in door middel van een renteswap.

In principe had FMA na de door de bank aangekondigde verhoging van de opslag kunnen overgaan tot opzegging van de euriborlening, maar een dergelijke opzegging zou nadelig zijn als FMA niet gelijktijdig zonder kosten de renteswap zou kunnen beëindigen. Het laten voortbestaan van de renteswap na beëindiging van de euriborlening zou – gelet op de samenhang die in dit geval tussen de euriborlening en de renteswap bestond – zinledig zijn.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de bank haar zorgplicht had geschonden door bij de verhoging van de renteopslag onvoldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van FMA. De bank had de noodzaak voor verhoging van de renteopslag onvoldoende onderbouwd. Een enkele verwijzing naar Basel II was niet genoeg. Van de bank had verwacht mogen worden dat zij (meer) onderzoek had gedaan naar de financiële positie van FMA. In dat verband achtte de rechtbank van belang dat de aandeelhouders van FMA hoofdelijk aansprakelijk waren voor de lening, dat de taxatiewaarde van het pand € 960.000 (meer dan de pro resto hoofdsom) bedroeg en dat FMA in het verleden over voldoende liquiditeiten beschikte om € 100.000 vervroegd op de lening af te lossen. De rechtbank voegde daar aan toe dat het percentage waarmee de individuele opslag werd verhoogd zodanig hoog was (zowel in absolute zin als in verhouding tot het eerdere percentage) dat de bank daarin meer aanleiding had moeten zien met de belangen van FMA rekening te houden.

Maar ook FMA valt een verwijt te maken, aldus de rechtbank. Met name kan haar worden verweten dat zij niet bereid was geweest (een kopie van) het taxatierapport aan de bank te overhandigen, enkel en alleen omdat de bank niet bereid was daarvoor een vergoeding te betalen. Daarnaast heeft FMA zelf de euriborleningen vervroegd afgelost, terwijl zij wist dat daarmee de renteswap zinledig zou worden en zulks tot een aanzienlijke schadepost zou leiden.

Alles afwegende oordeelt de rechtbank dat de kosten (schade) verbonden aan het beëindigen van de renteswap tussen de bank en FMA moeten worden verdeeld. De bank dient 70% daarvan zelf te dragen; 30% moet door FMA aan de bank worden vergoed.

Bij de vaststelling van de omvang van de schade neemt de rechtbank de berekening van de bank, waarbij volgens een standaard berekeningsmodel de contante waarde is berekend, tot uitgangspunt. De in deze berekening begrepen transactiekosten van € 2.300 worden echter niet meegenomen, omdat deze transactiekosten niet zijn onderbouwd.

Bij de begroting van de schade houdt de rechtbank geen rekening met de gevolgen van de overhedge van € 100.000, die was ontstaan door de gedeeltelijke vervroegde aflossing in november 2007. De bank heeft geen recht op vergoeding van dit gedeelte van de schade, omdat het primair op de weg van de bank had gelegen om als bij uitstek deskundige en professionele partij FMA te wijzen op de gevolgen voor de renteswap en de mogelijkheden ter zake, die de aflossing van € 100.000 mee zou brengen.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.