Vacuvin-uitvinder Bernd Schneider verliest van Rabobank over renteswap

Vacuvin-uitvinder Bernd Schneider verliest van Rabobank over renteswap

Rabobank deelt een gevoelige tik uit aan de mede-oprichter van Claimparticipants. De rechtbank Amsterdam stelde op 15 maart 2017 de bank in het gelijk in een geschil over een renteswap.

Schneider Groep (van Vacuvin-uitvinder Bernd Schneider) heeft in 2007 plannen voor de bouw van een nieuw bedrijfspand. Zij klopt voor financiering aan bij Rabobank en FGH. Die verstrekken de financiering. De kern van de financiering bestaat uit een vijfjarige euriborlening van FGH van € 12 miljoen. Daarnaast verstrekt Rabobank een vijfjarige euriborlening van € 4,5 miljoen en een rekening-courantkrediet.

Ter afdekking van het renterisico wordt een forward starting renteswap afgesloten voor een bedrag van ruim € 12 miljoen. De renteswap begint te lopen op 1 januari 2009 en heeft een looptijd van 10 jaar.

In 2014 loopt de lening van FGH af. Partijen komen een verlenging overeen tot 1 juli 2017. Maar wel tegen een fors hogere debiteurenopslag, waarover tussen partijen nog is onderhandeld. Bovendien rekent de bank ook nog een liquiditeitsopslag.

In 2015 erkent FGH dat zij de liquiditeitsopslag ten onrechte in rekening heeft gebracht. Deze wordt gecorrigeerd. Ook erkent FHG dat er na 1 juli 2017 een overhedge kan ontstaan als de lening niet opnieuw wordt verlengd. De renteswap loopt immers nog door tot 1 januari 2019. Zij zegt toe op 1 juli 2017 de eventuele negatieve marktwaarde te vergoeden, wanneer de lening door toedoen van FGH niet wordt geherfinancierd.

Zover komt het echter niet, want in november 2016 wordt de renteswap beëindigd. Schneider Groep betaalt dan een negatieve waarde van € 741.800. De reden voor deze vervroegde beëindiging blijkt niet uit het vonnis.

Renteopslag verhoogd

Schneider heeft FGH onder andere verweten dat bij de herfinanciering in 2014 de debiteurenopslag werd verhoogd. De rechtbank oordeelt hierover dat partijen over die hogere debiteurenopslag hebben onderhandeld en uiteindelijk ook overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank acht Scheider gebonden aan die afspraak.

Naar mijn mening is dit oordeel niet juist. Dat partijen in 2014 hebben onderhandeld en/of dat Schneider in 2014 heeft ingestemd met de hogere debiteurenopslag mag er volgens mij er niet toe leiden dat de vordering van Schneider wordt afgewezen. Van echte onderhandelingen kon natuurlijk geen sprake zijn. Schneider stond vanwege de inmiddels ontstane negatieve waarde met de rug tegen de muur. Zou Schneider de opslagverhoging niet hebben geaccepteerd, dan zou FGH waarschijnlijk de kredietkraan hebben dichtgedraaid. Schneider zou dan ook gedwongen zijn om de renteswap tussentijds te beëindigen en een aanzienlijke beëindigingsvergoeding aan de bank te betalen.

Verkeerd advies over renteswap

Deze situatie was het resultaat van het slechte advies uit 2007 om een renteswap te sluiten, die tot 1 januari 2019 zou blijven lopen, terwijl de initiële leningen reeds in 2014 afliepen. Dat is vragen om moeilijkheden.

Mogelijk heeft in deze zaak meegespeeld dat Scheider Groep bij het aantrekken van de financiering in 2007 werd geadviseerd door accountantskantoor Mazars. Die stelde ten behoeve van de gesprekken met de banken een Term Sheet op waarin uitdrukkelijk werd gevraagd om interest rate derivaten op low cost-zero cost basis. Uit het vonnis blijkt echter niet in hoeverre de eventueel bij Mazars aanwezige derivatenexpertise van invloed is op de zorgplicht van de bank.

Twee adviseurs

Schneider Groep heeft in 2007 dus eigenlijk twee adviseurs gehad, Rabobank/FGH en Mazars. Zou niet ten minste één van hen aansprakelijk moeten zijn voor het onjuiste advies uit 2007?

Reageren is niet mogelijk.